Smartnewz AR 2018/6656

Een ondernemend stel is actief in de touringcarbranche. Zij houden zich – via diverse vennootschappen – onder meer bezig met schadeherstel, verkoop van touringcars en onderdelen daarvan. Zij bankieren bij de Rabobank. De bank financiert een en ander, waaronder de onderneming waarin het onroerend goed is ondergebracht en daarmee de later in eigen beheer gerealiseerde nieuwbouw van het bedrijfspand. Via de bank, als assurantietussenpersoon, sluit de vrouw, via haar vennootschap, een opstalverzekering af voor het dan nog in aanbouw zijnde pand. De (voorlopige) dekking beloopt twee miljoen gulden. De polis bevat een leegstandsclausule, deze houdt in dat zodra het gebouw in gebruik wordt genomen daarvan melding dient te worden gemaakt, zodat de verzekeraar – Interpolis – kan beoordelen of de premie en/of voorwaarden herzien moeten worden. Enige jaren later breekt brand uit bij het uitvoeren, door derden, van dakbedekkingswerkzaamheden. De bedrijfshal gaat volledig verloren. Interpolis wijst dekking van de schade onder de polis af met een beroep op de schending van de leegstandsclausule. De bedrijfshal was in gebruik genomen zonder dat dit aan Interpolis was gemeld. In eerste aanleg vordert de vrouw een verklaring voor recht dat Rabobank aansprakelijk is de schade als gevolg van tekortkoming in de nakoming van een op de bank rustende zorgplicht en vergoeding van de schade. De Rechtbank oordeelt dat het de taak van de assurantietussenpersoon is te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Hierbij hoort ook dat de assurantietussenpersoon erop toeziet dat de desbetreffende verzekeringen in beginsel de daarmee beoogde dekking blijven bieden. Interpolis liet na te informeren of het pand in gebruik was genomen terwijl Rabobank, op basis van haar wetenschap van, althans inzicht in, de (bedrijfsmatige) activiteiten van de klanten tot controle en wijziging/aanpassing van de opstalpolis op het punt van de leegstandsclausule hadden moeten brengen. Rabobank kan niet volstaan met de stelling dat dergelijke activiteiten niet bekend waren bij de assurantiemedewerkers. De Rechtbank ziet voldoende aanleiding voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. In appel oordeelt het Hof dat en assurantietussenpersoon tegenover de verzekeringnemer de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Hij dient de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam te maken op gevolgen die de bij hem bekend geworden feiten voor de dekking van de desbetreffende verzekeringen kunnen hebben. Bij onvoldoende zicht op ontwikkeling en relevante gegevens mag hij er niet van uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, hij dient daarnaar bij zijn cliënt actief informeren. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Rabobank erop diende toe te zien dat van een ingebruikneming van de bedrijfshal voor bedrijfsdoeleinden tijdig mededeling zou worden gedaan aan Interpolis, in ieder geval zodra Rabobank bekend was of behoorde te zijn dat daarvan sprake was. In dat verband overweegt het Hof dat een bedrijfshal in het algemeen niet wordt gebouwd om leeg te blijven staan en het was Rabobank bekend dat de bedrijfshal onder meer bestemd was voor de klant specifieke bedrijfsvoering. Na meerdere prolongaties van de polis lag het op de weg van de bank om actief te informeren naar het gebruik van het pand. Een deskundige oordeelt dat een redelijk handelend verzekeraar dekking niet zou hebben geweigerd, ondanks eventueel te stellen niet onoverkomelijke nadere voorwaarden, en op basis van deze voorwaarden de verzekeringsovereenkomst zou zijn aangegaan. Deze conclusie van de deskundige volgt het Hof. De Hoge Raad doet de zaak af op grond van artikel 81 RO, de aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De bank is als assurantietussenpersoon aansprakelijk, een beroep op eigen schuld baat de bank niet.

Robert Lonis, LVG Advocaten