Smartnewz AR 2019/5162
Binnen een groep van vennootschappen verschuift, na financiering door één van de vennootschappen en verwerving door een andere vennootschap, het economische eigendomsrecht van een vliegtuig naar weer twee andere vennootschappen. De koopprijs van € 5.671.262,25 blijven de vennootschappen schuldig. Enige tijd later gaat een andere vennootschap binnen de groep failliet. De curatoren spreken met de persoon die uiteindelijk de zeggenschap (de UBO) binnen de groep had. Ook spreken zij over het betreffende vliegtuig. De huisadvocaat van de groep van vennootschappen adviseert zowel de UBO als de twee tot het gebruiksrecht gerechtigde vennootschappen ten aanzien van de vraag of dat gebruiksrecht kan worden overgedragen. Dit vindt plaats, waarbij via de advocaat een (concept)betaalinstructie aan de UBO wordt gezonden. In de betaalinstructie is een te Zwitserland gevestigde vennootschap van de groep opgenomen. De hele groep verkeert in zwaar weer en achtereenvolgens failleren in korte tijd meerdere van de groepsvennootschappen. De verkopende vennootschappen failleren enkele jaren later. De opbrengst van de verkoop van $ 2.864.754,23 verdampt nog voor die tijd. De vennootschappen zien niets van de opbrengst terug. De advocaat krijgt, via een zustervennootschap, ongeveer € 240.000,- aan declaraties voldaan. De curatoren vorderen € 2.134.814,85 van de advocaat en zijn kantoor wegens onrechtmatige advisering en wanprestatie. Zowel de cliënten als schuldeisers zijn volgens de curatoren daardoor benadeeld. Na een aan de curatoren verstrekte bewijsopdracht oordeelt de Rechtbank dat de opdracht aan de advocaat niet beperkt was tot specifieke vragen rondom de opbrengst van het vliegtuig en dat hij wist dat de groep ten tijde van de geadviseerde transactie in zwaar weer verkeerde. Daarbij had de advocaat zich actief beziggehouden met de definitieve betalingsinstructie, op grond waarvan de opbrengst – zonder een kenbare rechtsgrond – bij de Zwitserse vennootschap terechtkwam en niet bij de economisch gerechtigden. In eerste aanleg acht de Rechtbank de advocaat (en zijn kantoor) dan ook aansprakelijk voor de schade. In hoger beroep oordeelt het Hof evenwel dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen of wanprestatie jegens de cliënten en evenmin komt het Hof tot het oordeel dat aansprakelijkheid ten aanzien van de schuldeisers van de vennootschappen bestaat. Het Hof oordeelt kortweg dat niet blijkt van advies over de bestemming van de opbrengst en dat het ervoor moet worden gehouden dat de betalingsinstructie overeenkomstig de wens van de cliënten is opgesteld. Op de advocaat rustte geen waarschuwingsplicht in verband met de overboeking. Het betrof gelieerde vennootschappen met dezelfde bestuurder. Zij kunnen geacht worden te hebben geweten dat door de overboeking zij zelf niet over de opbrengst zouden kunnen beschikken. Evenmin kan vanwege voornoemde reden van de advocaat verwacht worden dat deze (uit eigener beweging) onderzocht wat de grondslag voor de overboeking naar deze specifieke vennootschap was. Met betrekking tot de positie van de schuldeisers oordeelt het Hof nog dat de vennootschappen bevoegd waren tot verkoop van hun gebruiksrechten en bevoegd waren een betaalinstructie te geven. Niet kan worden vastgesteld dat de advocaat wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschappen geen aanspraken jegens de Zwitserse (zuster)vennootschap geldend zouden kunnen maken en dat hun crediteuren als gevolg daarvan zouden worden benadeeld. Aldus handelde de advocaat niet in strijd met een zorgvuldigheidsnorm. Het verkrijgen van betaling van de openstaande declaraties door het kantoor maken het voorgaande niet anders. Het Hof vernietigt de vonnissen waarvan beroep. De A-G concludeert tot verwerping van het door de curatoren ingestelde cassatieberoep. Daarbij oordeelt de A-G dat het Hof op diverse punten terecht tot het oordeel is gekomen, waaronder in het bijzonder het oordeel dat het advies van de advocaat op de verkoop als zodanig zag en niet op de bestemming van de verkoopopbrengst en overeenkomstig de instructies van de cliënten een betalingsinstructie had opgesteld. De A-G noteert dat de zorgplicht van de advocaat ten opzichte van derden begrensd is doordat deze als ‘instrument’ van zijn cliënt optreedt. Tenzij hem een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, geldt zijn handelen in beginsel als dat van zijn cliënt. Hij mag daarbij vertrouwen op de juistheid van hetgeen de cliënt hem mededeelt. Bovendien is de advocaat een eenzijdige belangenbehartiger, die bovendien gebonden is aan zijn geheimhoudingsplicht.
Robert Lonis, LVG Advocaten.