Smartnewz AR 2019/1273

De kapitein van een schip krijgt ontslag op staande voet na een conflict met zijn werkgever, een rechtspersoon naar Algerijns recht. Op de arbeidsovereenkomst is ook Algerijns recht van toepassing. Het geschil tussen de kapitein en zijn werkgever was (destijds, 1996) onderwerp van een procedure. De kapitein wenste cassatieberoep in te stellen. Een daartoe benaderde cassatieadvocaat adviseerde negatief, omdat naar zijn oordeel een in te stellen cassatieberoep vrijwel zeker zou worden verworpen. Ook een tweede cassatieadvocaat adviseert negatief, waarbij hij dat advies mondeling toelicht aan de kapitein. Deze spreekt vervolgens de cassatieadvocaat aan in verband met een beroepsfout. Door op de laatste dag van de cassatietermijn te laten weten niet in cassatie te gaan, schiet de advocaat volgens de kapitein toerekenbaar tekort. Een volgens de kapitein zekere kans op succes in cassatie werd hem ontnomen. In de procedures die volgen, oordelen Rechtbank en Hof dat de advocaat door geen cassatie in te stellen een beroepsfout maakte. De schade dient nader te worden opgemaakt bij staat. Cassatie tegen deze oordelen verwerpt de Hoge Raad op grond van Artikel 81 RO. Het betreft in deze kwestie hoger beroep van de beslissing van de Rechtbank in de schadestaatprocedure. Daarin oordeelde de Rechtbank dat de kapitein onvoldoende stelt en onvoldoende gegevens aandraagt om te kunnen beoordelen of een cassatieberoep kans van slagen had, welk oordeel nodig is om aan de schadevragen (omvang en causaal verband) toe te komen. In appel, de schade die de kapitein vordert beloopt € 3.960.021,-, gaat het erom of en zo ja, in welke mate de kapitein schade heeft geleden als gevolg van de (vastgestelde) beroepsfout. Bij de beoordeling van de door de kapitein gestelde geleden schade stelt het Hof voorop dat hij ter onderbouwing daarvan niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar producties, nu van zowel de tegenpartij als het Hof niet verwacht mag worden dat zij de inhoud van producties zelfstandig duiden. De kapitein dient in het lichaam van de memorie van grieven en akte voldoende concreet te stellen wat zijn schade is en hoe die is opgebouwd en voor zover hij dit niet heeft gedaan, zullen de producties buiten beschouwing worden gelaten. Het Hof dient te beschikken over alle relevante informatie, waaronder in elk geval stukken uit de procedure die zou hebben geleid tot het instellen van cassatieberoep. Ook in hoger beroep laat de kapitein echter na stukken (volledig) in het geding te brengen. Met het ontbreken van deze overige stukken is (ook) het Hof niet in staat om te beoordelen of een cassatieberoep kans van slagen had gehad. Verder laat de kapitein na om te concretiseren hoe hij met succes in cassatie tegen het vonnis van destijds had kunnen opkomen. Uit dat vonnis valt bovendien niet te herleiden hoe exact de vordering van de kapitein luidde en evenmin is duidelijk welk deel van het gevorderde werd afgewezen en welk deel werd toegewezen. Het Hof oordeelt verder dat bij alle schadeopstellingen elke cijfermatige onderbouwing van genoemde posten ontbreekt. Ook enkele andere documenten, dan wel rapporten waarop een beroep werd gedaan, zijn in de procedure niet overgelegd. Een nadere beoordeling van het eerste negatieve cassatieadvies leidt niet tot een ander oordeel dan door die advocaat afgegeven. Het Hof oordeelt daarom dat – alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien – niet vast is komen te staan dat de kapitein schade heeft geleden als gevolg van het niet instellen van cassatieberoep door de advocaat. In incidenteel appel oordeelt het Hof dat de rechter niet verplicht is om het liquidatietarief te volgen, het is een de rechter niet bindende richtlijn. Het Hof wijst de vorderingen van de kapitein af en veroordeelt hem in de kosten van de procedure.

Robert Lonis, LVG Advocaten