Smartnewz AR 2019/3144

Aan de Oosterschelde ligt een oesterput. Meerdere partijen zijn, van oudsher, rondom deze put gevestigd en maken collectief gebruik van de put en van gemeenschappelijke voorzieningen. De oesterput sluit men van het open water af door middel van een (in en uitlaat-)sluis. Na een overstroming in het verleden plaatste men een systeem waarmee de oesterput automatisch afsluit bij (te) hoog water. De destijds bij de put betrokken gebruikers stelden een beheercommissie in en spraken als regel af dat degene die water aflaat, ook verantwoordelijk is voor het oplaten (van de sluis) en de controle daarvan. Oesterkweek BV neemt nadien activiteiten van een van de gebruikers over. Om het water in de oesterput te verversen, zet een medewerker van Oesterkweek de sluis open. In de nacht lopen diverse percelen en bedrijfsgebouwen van andere gebruikers meer dan een meter onder water. Er ontstaat schade tot een bedrag van tenminste € 109.657,62. Deze partijen spreken Oesterkweek en twee betrokken personen aan. Zij zijn volgens hen wegens onrechtmatig handelen aansprakelijk voor de schade als gevolg van het openzetten van de sluis en te vertrekken zonder de sluis te sluiten of erop toe te zien dat deze gesloten was. De aansprakelijkheid baseren zij op 6:162, 6:170 en 6:171 BW, maar ook op het feit dat Oesterkweek als deelgenoot in een gemeenschap gebonden is aan in het verleden gemaakte afspraken. Oesterkweek betwist aansprakelijk te zijn, zij waren niet op de hoogte van enige afspraak. Ook waren zij niet op de hoogte van een mogelijke storing in het automatische afsluitmechanisme. Er is geen gemeenschap, de sluis is van de staat en toegankelijk vanaf de openbare weg. De beheercommissie functioneert al jaren niet, evenmin onderhoudt men de sluis. Een enkele weken eerder opgetreden storing betrof het openen en niet het sluiten van de sluis. In eerste aanleg oordeelt de Rechtbank dat van een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW geen sprake is, het beroep op artikel 3:168 lid 4 BW faalt. Met betrekking tot de gestelde afspraak laat de Rechtbank de eisers toe te bewijzen dat Oesterkweek daarvan op de hoogte was. Daarin slagen de eisers niet. De Rechtbank oordeelt dat het gevraagde bewijs niet is geleverd en dat ook niet op andere gronden onrechtmatig handelen, waardoor schade aan naburige percelen ontstond, vast is komen te staan. In hoger beroep sluit het Hof zich aan bij het oordeel van de Rechtbank ten aanzien van de gemeenschap. De hoedanigheid van de oesterkwekers is die van gebruikers van aan een derde toebehorende voorzieningen en niet die van deelgenoten aan wie die voorzieningen toebehoren. Het Hof overweegt verder dat indien alsnog zou komen vast te staan dat Oesterkweek op de hoogte was van een jaren tevoren tussen anderen gemaakte afspraak, dit op zich zelf nog niet betekent dat zij gebonden was aan die afspraak en eventueel in strijd daarmee handelen ook op zich zelf nog geen onrechtmatige daad oplevert. De afspraak is immers gemaakt tussen anderen en tegen een andere achtergrond, namelijk kort na een eerdere overstroming in een tijd dat de sluis nog met de hand moest worden gesloten. Het Hof stelt, er vanuit gaand dat Oesterkweek overstroming had kunnen voorkomen door op het juiste moment eventueel handmatig voor afsluiting te zorgen, dat dit niet zonder meer tot de conclusie leidt dat Oesterkweek jegens eisers onrechtmatig handelde. Dat op een handeling of het nalaten daarvan een schade brengende gebeurtenis volgt, betekent nog niet dat daarmee aansprakelijkheid van degene die heeft gehandeld of nagelaten voor die schade reeds gegeven is. Vastgesteld dient te worden of Oesterkweek kon voorzien dat het afsluitingsmechanisme zou haperen, zodat zij om overstroming te voorkomen de daadwerkelijke afsluiting van de sluis had moeten controleren. Het gaat daarbij om de kans dat het afsluitingsmechanisme niet zou functioneren. Het Hof concludeert, de feiten overziend, dat Oesterkweek erop mocht vertrouwen dat het afsluitmechanisme normaal zou werken, zodat niet kan worden gezegd dat er onrechtmatig is gehandeld. Het Hof bekrachtigt de vonnissen.

Robert Lonis,  LVG Advocaten