Bij een uit een fusie ontstaan accountantskantoor werkt een accountant als vestigingsdirecteur. Hij is – via een vennootschapsstructuur en managementovereenkomst – houder van een Goodwillparticipatiecertificaat ter waarde van € 200.000,-. Volgens het kantoor had de directeur expliciet instructies om geen klanten te ‘ronselen’ door hen beloftes te doen waarvan hij wist dat die niet binnen een prijsafspraak afgewikkeld konden worden. Binnen het kantoor geldt een systeem van ‘checks & balances’ voor wat betreft onderhanden werk en het afboeken van debiteuren. Het kantoor bemerkt dat meer dan 10% van de gehele omzet van het kantoor waar de man vestigingsdirecteur was, in een bepaalde periode werd afgeboekt. Een en ander zou voortvloeien uit het maken van ontoelaatbare prijsafspraken waarbij loonadministratie en andere administratieve werkzaamheden onder een categorie zouden zijn te scharen. Hierdoor stelt het kantoor aanmerkelijk omzet mis te hebben gelopen, althans tot afboekingen hebben moeten besluiten. Daarop vindt ontbinding van de managementovereenkomst plaats. In rechte vordert het kantoor (initieel) een bedrag van € 241.538,48 als vergoeding voor schade wegens bewust roekeloos handelen van de man. De vordering brengt men na eiswijziging terug tot € 113.543,77. Ook vordert het kantoor vergoeding wegens gebruik van een leaseauto en doorbetaalde kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. In reconventie vordert de man vergoeding van de afkoopafspraken bij uittreden in verband met het Goodwillparticipatiecertificaat.
Na tussenvonnis, waarbij voorlopige oordelen werden geveld, stelt de Rechtbank een deskundige aan om de stellingen van het kantoor te toetsen en de handelwijze van de vestigingsdirecteur te beoordelen. Het deskundigenbericht wordt door het kantoor bekritiseerd, de deskundige (een AA RA van een gerenommeerd kantoor) zou diverse informatie niet hebben onderkend waardoor het rapport niet bruikbaar is. De vestigingsdirecteur stelt dat uit het rapport volgt dat er van bewust roekeloos handelen geen sprake is geweest. Op grond van de managementovereenkomst geldt de eis dat aan te spreken partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor benadeling groter dan € 5.000,01. De rechtbank hanteert als maatstaf voor bewust roekeloos handelen zeer onvoorzichtig gedrag, waarbij welbewust het risico wordt genomen op ernstige (met name financiële) gevolgen en waarbij er lichtzinnig vanuit is gegaan dat een dergelijk risico zich niet voordoet. Het afspreken met klanten dat werkzaamheden voor de loonadministratie ook onder een prijsafspraak voor het verrichten van administratieve werkzaamheden vallen wijst op het bewust nemen van het risico op schade omdat voorschoten, welke bestemd waren voor administratieve werkzaamheden, voor een aanzienlijk deel moet worden toegerekend aan werkzaamheden in het kader van de loonadministratie. Een deel van de administratieve werkzaamheden kan dan niet meer aan de klant in rekening worden gebracht. De vestigingsdirecteur is daarvoor aansprakelijk voor zover de voorschotnota’s voor administratieve werkzaamheden niet meer konden worden gebruikt ter inning van de kosten voor administratieve werkzaamheden, op voorwaarde dat dit heeft geleid tot afboekingen van ten minste € 5.000,01 per klant. De rechtbank beoordeelt vervolgens een aantal aangevoerde klachten van het kantoor ter zake afboekingen bij een viertal klanten. Het oordeel luidt dat (slechts) in één geval er sprake is van roekeloos gedrag leidend tot schade, de overige gevallen overstijgen niet het bedrag van de managementovereenkomst of leiden – mede aan de hand van het deskundigenrapport – niet tot aansprakelijkheid. Op grond van de afspraken in de managementovereenkomst, verrekeningsargumenten en uiteenzettingen over de wettelijke (handels)rente en proceskosten oordeelt de rechtbank – met degelijk onderbouwt rekenwerk – dat het kantoor de vestigingsdirecteur nog € 79.158,65 moet voldoen, te vermeerderen met de proceskosten van € 7.487,-. De kosten van de deskundige blijven daarbij naar rato (90%) voor rekening van het kantoor.