Carisbrooke, de Nederlandse dochtervennootschap van een Britse ltd, houdt zich bezig met het oprichten van vennootschappen (CV’s) waarin schepen worden geëxploiteerd. Van de vennootschappen die als beherend vennoot (daarmee bevoegd te handelen en het risico van aansprakelijkheid dragend) optreden is Carisbrooke bestuurder en enig aandeelhouder. Carisbrooke vraagt aan assurantietussenpersoon VanBreda in hoeverre een polis ‘Directors liability insurance’ als afgesloten voor de hele Carisbrooke groep de standaard aansprakelijkheid voor de bestuurders afdekt voor de Nederlandse en Belgische situatie. In de over en weer gezonden correspondentie bericht VanBreda dat zij niet met zekerheid kunnen zeggen of de Nederlandse dochtervennootschap volledig meeverzekerd is, meer in het bijzonder omdat op de betreffende polis Engels recht van toepassing is. Kort daarop sluit Carisbrooke een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering af. Enige jaren later stelt een claimstichting Carisbrooke aansprakelijk wegens onrechtmatig handelen, wanprestatie en onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur. Na melding bij Chubb, de verzekeraar, weigert deze dekking. Een procedure volgt, de Rechtbank Amsterdam wijst de vorderingen van Carisbrooke af, kortgezegd omdat er sprake is van fouten in de ‘professionele dienstverlening op grond van een overeenkomst’ door de vennootschap. De polis beoogt dekking daarvoor uit te sluiten. Carisbrooke spreekt vervolgens VanBreda aan op vergoeding van de schade van € 60.000.
Rb.: De bewijslast van haar stellingen rust op Carisbrooke als eisende partij. Als uitgangspunt voor tekortschieten geldt de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. De rechtbank volgt de (onderbouwde) stelling van VanBreda dat Carisbrooke slechts van VanBreda wilde vernemen of de standaard bestuurdersaansprakelijkheid voor de Nederlandse bestuurders voldoende was afgedekt onder de Engelse D&O Insurance en dat de opdracht was om, zo nodig, een separate standaard bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. VanBreda kreeg niet als algemene opdracht om (al) de risico’s voor Carisbrooke kaart te brengen of daarover te adviseren. Vervolgens heeft Carisbrooke nagelaten om, gelet op de gemotiveerde betwisting door VanBreda, haar stellingen nader te onderbouwen. Een bewijsaanbod heeft zij niet geconcretiseerd en evenmin is op de zitting een nader bewijsaanbod gedaan. De rechtbank oordeelt dat om die reden niet is voldaan aan de stelplicht, wijst de vorderingen af en veroordeelt Carisbrooke in de proceskosten.