Smartnewz AR 2019/1109
Een vrouw beschikt over een vrij vermogen tussen € 250.000,- en € 750.000,-. Daarnaast beschikt zij over een woning met een ruime overwaarde en onroerend goed ter waarde van bijna een half miljoen. Zij heeft verder een baan met een jaarinkomen van (destijds, 2008) meer dan € 150.000,-. Wilgenhaege beheert (een deel van) het vermogen van de vrouw. Op grond van de overeenkomst tussen partijen geldt een ‘behoudend beheer’ beleggingsbeleid. In de branche heersen opvattingen over wat nog als behoudend geldt. In vergelijkbare procedures tegen Wilgenhaege, waarbij van vergelijkbare beleggingsportefeuilles als van de vrouw sprake was, werd geoordeeld dat deze te risicovol waren en dus niet behoudend. Door het Hof werd bij arrest in drie vergelijkbare zaken geoordeeld dat de kwalificatie behoudend diende te worden bijgesteld. De Rechtbank gelast daarom in deze kwestie een deskundigenbericht. Een aantal aspecten komt aan bod: cliëntprofiel, beleggingsdoelstelling, asset-allocatie, beleggingshorizon en de risico-tolerantie. Uit het ingevulde cliëntprofiel vloeit voort dat de vrouw enige ervaring heeft met beleggingen en dat het doel is het vermogen te laten groeien en het op termijn te gebruiken als pensioeninkomen. Een laag risicoprofiel past daarbij, waarbij van belang is dat onttrekkingen pas op een termijn van 10 jaren (de vrouw is 38) worden voorzien. De Rechtbank overweegt dat het voor wat betreft de ingestelde vordering niet primair gaat om de vraag of ‘behoudend beheer’ grenzen stelt aan de samenstelling van de portefeuille, maar om de vraag of de samenstelling van de portefeuille van de vrouw in hogere mate aan koersrisico’s is blootgesteld dan verenigbaar is met haar bij Wilgenhaege bekende beleggingsdoelstelling. Dit in het licht van de bekende gegevens uit onder meer het cliëntprofiel en alle overige omstandigheden van het geval. De deskundige stelt dat indien wordt gekozen voor beleggen in plaats van sparen, dit al gauw impliceert dat een vermogensgroei van 6% moet worden nagestreefd. Dat kan niet zonder enig risico te lopen. De Rechtbank oordeelt, in lijn met het oordeel van de deskundige, dat de portefeuille vooral ingericht moeten worden met het oog op het laag houden van het risico. Hoewel uit het rapport van de deskundige volgt dat de portefeuille minder risicomijdend was samengesteld dan hij wenselijk achtte, leidt dat bij de Rechtbank niet tot het oordeel dat het beheer door Wilgenhaege onzorgvuldig is geweest. Gelet op het vermogen en inkomen van de vrouw, was een lange termijn belegging (5 tot 10 jaar) een realistisch uitgangspunt. Op grond van de door de vrouw gegeven instructies staat vast dat zij oog had voor de volatiliteit van de markten. Van haar kan, onder deze omstandigheden, verlangd worden dat zij in overeenstemming met die inzichten handelde en kon ook worden verlangd dat zij de portefeuille zou hebben aangehouden om koersherstel af te wachten. Dat deed zij kennelijk niet. Nu pas anderhalf jaar waren verstreken na het aangaan van de overeenkomst, terwijl de mondiale financiële crisis woedde, lag het op haar weg om wat meer ruimte voor herstel te bieden. De vorderingen – uit deze uitspraak valt niet exact te herleiden wat werd gevorderd, maar aannemelijk is dat schadevergoeding van de vermogensbeheerder wegens koersverlies werd gevorderd – wijst de Rechtbank daarom af.
Robert Lonis, LVG Advocaten.