Smartnewz 9 juli 2019
Een ondernemer, Ten Voorde, richt een vennootschap, DJC, op met als doel het opzetten van jatropha plantages en de handel in daarvan afkomstige producten (plantaardige oliën, vetten en biodiesel). De meest geschikte locatie voor een succesvolle plantage blijkt Mozambique te zijn. De ondernemer komt in contact met een Zuid-Afrikaanse ondernemer met connecties in Mozambique. Deze man richt Niqel op. Niqel heeft plantages en vergunningen, waarop DJC als investeerder is vermeld. DJC zoekt Europese investeerders voor het jatrophaproject. DJC komt in contact met Dikon, een vennootschap aan het hoofd van een concern, gericht op inzameling van organische afvalstromen, handel in plantaardige oliën en productie van biobrandstof. Dikon is bereid te investeren, maar wil dan wel voor 80% eigenaar zijn van DJC. Ook willen zij grip/toezicht hebben op de ontwikkelingen en bedrijfsstructuur te Mozambique. Dikon verkrijgt 90% van de aandelen in DJC. Dikon communiceert met Niqel over de overdracht van aandelen Niqel aan DJC. De voorgestelde overdracht verloopt moeizaam. Dikon houdt Ten Voorde niet op de hoogte. Op enig moment bericht Dikon dat vanwege Mozambikaanse regelgeving rendement op investeringen slechts kan worden terug verkregen door de partij die verantwoordelijk was voor de investeringen. Dikon verwerft uiteindelijk zelf de meerderheid van aandelen in Niqel. Dikon ontbindt later DJC. Ten Voorde spreekt Dikon aan en stelt dat zij toerekenbaar tekort schoot in de nakoming van verplichtingen uit overeenkomst dan wel onrechtmatig handelde nu overeen was gekomen dat Ten Voorde (uiteindelijk) een belang van 10% zou behouden, via DJC. Ten Voorde stelt schade te lijden doordat Dikon zelf de aandelen in Niqel verwierf en er dus geen vooruitzicht meer is op inkomsten uit dividend en de aandelen DJC vanwege de liquidatie waardeloos zijn geworden. Dikon betwist onrechtmatig te hebben gehandeld en stelt dat er geen afspraken zijn gemaakt op grond waarvan aan Ten Voorde een beloning toekwam. De rechtbank oordeelt dat, op grond van de overgelegde correspondentie, het de bedoeling van partijen was dat Ten Voorde – al dan niet middellijk – een belang zou houden van 10%, waarbij DJC als houdstervennootschap zou fungeren voor de investeringen in Niqel. Door de aandelen zelf te verwerven zonder aan Ten Voorde een marktconforme vergoeding te betalen of anderszins schadeloos te stellen, benadeelde Dikon Ten Voorde. Door aldus te handelen ontnam Dikon aan Ten Voorde de mogelijkheid om mee te delen in (mogelijk) toekomstige baten. Dat Ten Voorde voor het overige niet bijdroeg, financieel noch operationeel, aan de verwezenlijking van de plantage, maakt niet dat anders. Dat DJC geen eigen middelen had en slechts als doorgeefluik fungeerde voor de investeringen van Dikon in Niqel, kan Dikon evenmin baten. De afspraak was dat DJC de aandelen van Niqel zou verwerven en dat Ten Voorde een belang van 10% in DJC zou (be)houden. Ten Voorde verzoekt verwijzing naar de schadestaat, terwijl Dikon stelt dat de aandelen in Niqel waardeloos zijn en zijn afgewaardeerd (en dus dat de schade van Ten Voorde nihil is). De rechtbank overweegt dat voldoende is dat de mogelijkheid van schade als gevolg van onrechtmatig handelen van Dikon aannemelijk is gemaakt en dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat Te Voorde mogelijk dividendinkomsten mis is gelopen. Ook als de aandelen boekhoudkundig zijn afgewaardeerd staat daarmee nog niet vast dat de aandelen daadwerkelijk geen enkele waarde vertegenwoordigen. De rechtbank verwijst naar de schadestaat en veroordeelt Dikon in de proceskosten.
LVG Advocaten
mr. L.T. Lonis