Smartnewz AR 2019/1018

Previtech houdt zich bezig met in- en verkoop van grafische machines. Zij verstrekt een geldlening aan FMS van € 200.000,-. Previtech sluit met een accountantskantoor een overeenkomst voor de administratieve dienstverlening en het samenstellen van de financiële administratie. Onder de gezamenlijke handelsnaam die de accountants hanteren, is ook een vennootschap actief van waaruit door juristen advies wordt verstrekt. Een senior juriste van die organisatie adviseert, na doorverwijzing, Previtech over het vestigen van pandrecht in verband met de geldlening aan FMS. Op enig moment stelt zij documenten beschikbaar. Daarbij schrijft zij ‘wij verzorgen de eerste registratie. De daaropvolgende akte dient u zelf te registreren.’ Later vestigt Previtech (stil) pandrecht op de debiteurenvorderingen. Op enig moment vraagt FMS surseance aan, waarna kort daarop faillissement volgt. De juriste adviseerde kort daarvoor nog de debiteuren bij aangetekend schrijven te informeren over het pandrecht. De curator stelt dat het pandrecht niet geldt voor vorderingen, ontstaan kort na het opstellen van de pandakte en dat hij, op grond van het arrest ING/Verdonk qq (NJ 2007/520) bevoegd is tot inning dan wel vervreemding van de debiteurenportefeuille. De curator verkoopt vervolgens die portefeuille in het kader van een doorstart aan de (oud-)bestuurder van FMS. De juriste heeft nagelaten om de (onjuist gebleken) aanspraken van de curator te betwisten. Na tussenkomst van een advocaat, met de maandelijkse registratie van de debiteurenlijsten is een geldig pandrecht gevestigd op de debiteuren conform het arrest Meijs q.q./Bank of Tokyo Mitsubishi (NJ 2001/662), erkent de curator het pandrecht alsnog tot kort voor faillissement. Previtech spreekt de accountants en juristen aan en vordert schadevergoeding. Als gevolg van beroepsfouten komt Previtech tot een vordering van €145.094,38. Allereerst oordeelt het Hof dat de adviserende vennootschappen afzonderlijke entiteiten zijn en niet kunnen worden vereenzelvigd. Met de juristen kwam een afzonderlijke (mondelinge) overeenkomst tot stand. De accountants zijn geen contractpartij bij het advies aangaande het pandrecht en kunnen daarom niet aansprakelijk worden gehouden voor enige beroepsfout in dat verband. Previtech stelt schade te lijden omdat zij het bedongen pandrecht op de debiteuren op FMS niet volledig heeft kunnen uitwinnen en wijt dat aan drie beroepsfouten van de juriste. Deze zou haar niet goed hebben geïnformeerd, niet goed hebben geadviseerd omtrent de aanschrijving van debiteuren en het standpunt van de curator niet juist hebben ingeschat en dus ten onrechte niet hebben betwist. Het Hof betrekt in het oordeel dat uit correspondentie na het opmaken van de akten blijkt dat herhaaldelijk werd gewezen op van elkaar te onderscheiden documenten (akte en debiteurenlijst) voor registratie. Ook de directie van Previtech gaf er in de berichtgeving blijk van het onderscheid te kennen. Het Hof oordeelt daarom dat de juriste Previtech adequaat had geïnformeerd. Vaststaat voorts dat de juriste kort voor de surseance adviseerde de debiteuren aangetekend aan te schrijven. Daar is kennelijk niet naar gehandeld, ook anderszins onderbouwt Previtech onvoldoende haar verwijten op dit punt. Wel oordeelt het Hof dat onder de gegeven omstandigheden niet op berichtgeving van de curator te reageren, kennelijk in de onjuiste veronderstelling dat Previtech geen geldig pandrecht op vorderingen had, de juriste niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mocht worden verwacht en dat zij een beroepsfout heeft gemaakt. De juristenvennootschap is dan ook als contractpartij van Previtech op grond van Artikel 6:76 BW jegens Previtech aansprakelijk voor de schade die zij ten gevolge van die beroepsfout heeft geleden. De juriste maakt echter aannemelijk dat de curator niet van verkoop had afgezien, ook al zou zij zijn standpunt hebben betwist. De wijze waarop de curator zijn bevoegdheid tot verkoop op grond van ING/Verdonk qq communiceerde, leidt ertoe dat het verweer van de juriste slaagt. De curator was immers op de hoogte van het beroep op pandrecht door Previtech, maar stelde zich desalniettemin op het standpunt als hiervoor genoemd. Daarom is niet waarschijnlijk dat hij zou afzien van verkoop en dit staat in de weg aan het kunnen aannemen van causaal verband tussen de beroepsfout van de juriste en de schade die Previtech leed.

Robert Lonis  LVG Advocaten