SmartNewz

Een ambitieuze ruiter wil zich ontwikkelen in de springsport. Hij staat in contact met een ervaren internationale springruiter en diens levenspartner. Gedurende een periode van ruim twee jaar hebben zij veel contact over de aan- en verkoop van paarden en de (kosten van) huisvesting, verzorging en transport van paarden. Zij sluiten overeenkomsten. De ambitieuze ruiter opent een rekening, tot welke rekening hij de partner van de springruiter machtigt. Op verscheidene momenten worden er (in totaal) vijf paarden namens de ruiter aangeschaft en enkele daarvan ook weer verkocht. Ook spreekt men over de aanschaf van een paardentrailer.  Alles gaat kennelijk in goed onderling vertrouwen, men legt bijzonder weinig (concreet) vast op papier, hoewel het om aanmerkelijke uitgaven gaat. De verhoudingen verzuren en men verzandt in verwijten over en weer over valse voorstelling van zaken, misbruik van de verleende volmacht, verrekening van kosten en het niet betalen van gelden uit de verkoop van paarden. De ambitieuze ruiter vordert bij wijze van voorschot op geleden en nog te lijden schade een bedrag van € 372.250,-, rekening en verantwoording over bij hem in rekening gebrachte bedragen en over de opbrengst van de verkoop van paarden. Ook vordert hij de kosten van beslag en de gebruikelijke nevenvorderingen. De Rechtbank oordeelt – niettegenstaande de kennelijke omvang van het procesdossier – dat er bijzonder weinig schriftelijk houvast in het dossier is en de zaak daarom niet overzichtelijk is. Dit brengt met zich dat de Rechtbank geen heil ziet in schriftelijk verder procederen. De Rechtbank wil voorkomen dat verwijzing naar de schadestaat plaatsvindt en wenst bij voorkeur eindbeslissingen te nemen. Hoewel de levenspartner van de springruiter niet in de overeenkomsten is opgenomen, oordeelt de Rechtbank dat uit haar handelen een zodanige betrokkenheid voortvloeit dat zij als partij bij die overeenkomsten is aan te merken. De ambitieuze ruiter stelt bij meerdere aankopen van paarden meer betaald te hebben dan de kostprijs, zoals deze werd voldaan door het stel. Hij laat evenwel na diverse stellingen met (betaal)bewijzen te onderbouwen. Ten aanzien van een transactie stelt de Rechtbank vast in het duister te tasten nu geen van partijen enig bewijs in het geding brengt. De Rechtbank komt in het vervolg wel tot de vaststelling dat bij de verkoop van paarden er opbrengst is gerealiseerd, waarbij op grond van de overeenkomst de eigendom van de ambitieuze ruiter wordt aangenomen en de verkoopopbrengst goeddeels aan de ambitieuze ruiter toekomt. In dat geval stelt de Rechtbank vast dat een algemeen beroep op verrekening niet opgaat, omdat het stel naliet man en paard te noemen. Bij een opvolgende transactie – waarbij een springpaard met flinke overwaarde werd verkocht – staat de Rechtbank wel verrekening toe. De stelling dat de ambitieuze ruiter de koopprijs van dat paard niet aan het stel vergoedde, kwalificeert de Rechtbank als een beroep op verrekening, welk beroep niet (gemotiveerd) door de ruiter werd betwist. Uit de diverse transacties met paarden, voor zover deze duidelijk zijn geworden, destilleert de Rechtbank dat na verrekening een bedrag van € 64.750,- toewijsbaar is. Met betrekking tot de paardentrailer stelt de Rechtbank vast dat deze niet is gekocht en dat de ambitieuze ruiter niet aantoont dat hij enige betaling deed. De door hem gevraagde rekening en verantwoording wijst de Rechtbank af. Hij had zelf toegang tot de rekening en voor het meer afleggen van rekening en verantwoording dan al gedaan, is geen plaats. De Rechtbank oordeelt verder dat – vanwege de vele onduidelijkheden in het dossier – niet geoordeeld kan worden of er nog vorderingen over en weer zijn, zodat er onvoldoende basis is om te oordelen dat er mogelijk verdere schade is geleden. De Rechtbank verwijst daarom niet naar de schadestaatprocedure. De Rechtbank wijst schadevergoeding toe tot het berekende bedrag, ook de uit het procesdossier blijkende (maar niet meer dan dat) beslagkosten wijst de Rechtbank toe.

Robert Lonis, LVG Advocaten