Smartnewz AR 2019/289

Een ondernemer in de procesautomatisering en machinale besturing en installatie van elektronische en optische apparatuur verzekert zijn belangen al geruime tijd via een tussenpersoon. Hij sluit zich aan bij de Metaalunie. Een lid kan verzekeringen onderbrengen bij Mevas. De ondernemer gaat met een medewerker van Mevas een gesprek aan met betrekking tot zijn verzekeringsportefeuille. Na het gesprek bevestigt Mevas dat op verzoek van de ondernemer een offerte zal worden uitgewerkt.  Daarbij meldt Mevas dat, op basis van de bedrijfssituatie, de ondernemer onderverzekerd is op basis van de geldende polis. In een intern memo schrijft Mevas dat de ondernemer naar aanleiding van het bezoek de offerte en stukken intern zal doornemen. Tijdens het bezoek adviseert Mevas een taxatie te laten plaatsvinden, deze is hoe dan ook nodig. De ondernemer verstrekt een opdracht tot taxatie aan een derde, hij maakt daarbij wel gebruik van een formulier van Mevas. Mevas poogt een vervolgafspraak te maken. Bij enige contactmomenten blijkt dat het maken van een afspraak, mede in verband met vakantie van de ondernemer, lastig is. Het initiatief trekt de ondernemer naar zich toe, waarna nog vragen op basis van de offerte worden geformuleerd. Een vervolgafspraak of gesprek vindt niet meer plaats. Er breekt brand uit met een getaxeerde schade van € 98.268,- tot gevolg. De verzekeraar vergoedt een bedrag van € 27.227,-. Bij de rechtbank vordert de ondernemer vergoeding van zijn schade. Hij stelt dat er tussen Mevas en hem een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Mevas een verzekering bij Delta Lloyd af zou sluiten. Dit is niet gebeurd, Delta Lloyd heeft geen uitkering verstrekt. Voorts schond Mevas volgens de ondernemer haar zorgplicht door er vanaf het moment dat Mevas bemoeienis met hem had, niet voor te waken dat de ondernemer onverantwoorde risico’s liep. Mevas zat onterecht stil en handelde, mede door niet te informeren naar de status van de onderverzekeringssituatie, onrechtmatig jegens hem. De rechtbank wijst de vorderingen af. Het hof overweegt dat de ondernemer zijn stellingen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, onvoldoende onderbouwt. Dat de ondernemer gezegd zou hebben ‘regel het maar’, kan niet leiden tot het oordeel dat daarin ic een opdrachtbevestiging is te lezen. Ook de opdracht tot taxatie (aan een derde) vormt daartoe geen aanleiding. Mevas betwist ook uitgebreid dat daar sprake van is. De gevoerde communicatie, zowel intern als extern genoteerd, wijst ook niet op overeenstemming of zelfs maar een precontractuele gebondenheid, laat staan op een door de ondernemer verstrekte opdracht. Het hof concludeert dat de ondernemer niet aan zijn stelplicht voldoet. Voor wat betreft zorgplicht en onrechtmatig handelen verwijst de ondernemer naar (staande) jurisprudentie. Deze heeft betrekking op de assurantietussenpersoon die – vaak gedurende langere tijd – al in een contractuele relatie tot de verzekeringsnemer staat. Dat is hier niet het geval. Het voeren van verkennende gesprekken over het overhevelen van de portefeuille naar Mevas leidt er niet al toe dat die zorgplicht overgaat naar Mevas. Ook oordeelt het hof dat niet kan worden geconcludeerd dat Mevas heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij in de precontractuele fase – afgezet tegen de zorgplicht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht – had te betrachten jegens de ondernemer. De grieven falen, het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Robert Lonis, LVG Advocaten